- arriver
- arriver [aarievee]〈werkwoord〉1 (aan)komen ⇒ arriveren, naderen ⇒ 〈sport en spel〉 finishen2 bereiken3 gebeuren ⇒ voorvallen, voorkomen♦voorbeelden:1 il faudra bien en arriver là • zover zal het toch moeten komen〈onpersoonlijk〉 il est arrivé des visites en votre absence • er zijn bezoekers gekomen tijdens uw afwezigheidnous voilà arrivés • daar zijn we danj'arrive • ik kom er aan2 j'y arrive • het lukt mey arriver péniblement • slecht met het geld rondkomenil ne lui arrive pas à la cheville • hij kan niet aan hem tippenarriver à faire qc. • erin slagen om iets te doenn'arriver à rien • niets bereikenen arriver à • zover komen datindividu qui veut arriver • iemand die wil slagen3 si le cas arrive • als het geval zich voordoet〈onpersoonlijk〉 il lui est arrivé qc. • er is hem iets overkomenil arrive que 〈+ aantonende wijs of aanvoegende wijs〉 • het gebeurt datil arrive à qn. de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het overkomt iemand datquoi qu'il arrive • wat er ook gebeurttout arrive • alles is mogelijk¶ croire que c'est arrivé • denken dat men er isv1) (aan)komen, opdagen2) finishen [sport]3) bereiken4) slagen5) (toevallig) gebeuren
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.